Vertalen blijft, als het schrijven zelf, een uiterst persoonlijke zaak. Het gevaarlijke van het theoretiseren over het vertalen werd mij weer duidelijk, toen ik onlangs weer eens een boek van een landgenoot van mij ter hand nam. In zijn inleiding zegt deze bijzonder interessante, verstandige en leerzame dingen over vertalen, waarmee men het onmiddellijk eens kan zijn. Daarna heb ik enkele van zijn vertalingen gelezen, vertalingen van poëzie uit vele landen, en ik vond ze ontstellend knap, maar ook hier en daar ontstellend slecht. Het was een nuttige les, een geduchte waarschuwing, die de verstandige vertaler in acht neemt.
Wanneer ik zeg dat ik die vertalingen slecht vond, dan hebt u het recht van mij een antwoord te verlangen op de vraag: wat is dan een goede vertaling? Het antwoord hierop is verre van eenvoudig. Er zijn zoveel soorten vertalingen dat het woord ‘vertaling’ al een misleidende vereenvoudiging is. En wanneer men het begrip ‘goed’ hanteert, is het raadzaam zich steeds af te vragen: goed voor wie?, omdat ‘goed’ geen absolute waardebepaling kan zijn. Daarom ben ik geneigd te antwoorden dat een goede vertaling is: een vertaling die mij goed is, die mij goed doet. Naar mijn mening is het eerste gebod voor de vertaler niet dat zijn vertaling accuraat is, maar dat de vertaling leeft. Een slechte vertaling is een dode vertaling, een opgezette vogel, die, hoezeer hij op de levende vogel gelijkt, niet meer die levende vogel is, omdat zijn ogen van glas zijn en omdat hij zich niet meer kan bewegen….
…………….. Download rechtsboven de PDF voor de volledige tekst. Als uw voorkeur uitgaat naar Epub-formaat, kunt u het bestand downloaden door hier te klikken. Hier vindt u het bestand in Word en hier kunt u het juryrapport uit 1966 lezen.