De hond van Rabelais, fasen in een vertaalproces is een pleidooi voor het scheppend vertalen. Hans van Pinxteren vertelt over zijn vertalingen van Montaigne, Balzac, Rimbaud, Flaubert, Artaud en Stendhal. Beeldend beschrijft hij de verschillende technieken die hij toepaste om deze uiteenlopende schrijvers, ieder met zijn eigen kracht van overtuiging en in zijn eigen stijl, tot hun recht te laten komen in onze taal. Wie vertalen wil, zegt hij, moet naar de dingen leren kijken met de ogen van de auteur. De hond geeft onvermoede antwoorden op veelal impliciet gestelde vragen, zoals: kan een vertaler zich de levenswijsheid van zijn auteur eigen maken? Waarom veroudert een vertaling? In hoeverre bepaalt de persoonlijke inzet van de vertaler de toon van het werk? In de voortdurende afwisseling van vertaaltechnische verhandelingen met anekdotes, persoonlijke belevenissen en overdenkingen zijn Van Pinxterens beschouwingen uitgegroeid tot weinig alledaagse verhalen over het vertalen.
‘Een aanstekelijk pleidooi voor creatieve vrijheid bij het vertalen, van een vertaler wiens toewijding en bevlogenheid bewondering afdwingen. Als betoog over vertaalstrategieën is het misschien niet zo systematisch en veelomvattend als Arthur Langevelds Vertalen wat er staat, maar het lijkt me evengoed onmisbare lectuur voor iedereen die in literair vertalen is geïnteresseerd.’ (Frank Lekens, www.boekvertalers.nl)
‘Voor iedereen die van (goed) lezen houdt en een blik achter de schermen van het vertalersmétier wil werpen is De hond van Rabelais zeer aan te bevelen’.’ (Monique Bullinga – www.rabelais.nl/html/
De hond van Rabelais was de eerste uitgave op papier van VertaalVerhaal en blijft ons dierbaar, ook omdat Hans van Pinxteren de opbrengst aan VertaalVerhaal doneerde. Het boek is niet meer leverbaar, maar is in gewijzigde en bewerkte vorm nog altijd te lezen als slothoofdstuk van zijn Hoe ouder hoe vrolijker (uitgeverij Oevers).